Lang voordat de eerste automobielen reden, was Peugeot al een begrip in het oosten van Frankrijk. Hennep, meel, wol; zolang het geld opleverde, kon je er bij de familie Peugeot voor aankloppen. Wanneer het minder gaat en Peugeot zelfs failliet dreigt te gaan, zijn het de Victoriaanse ladies of leisure die er voor zorgen dat wij tot de dag van vandaag nog een Peugeot kunnen rijden.
[Laatste wijziging 16-07-2021]
Wie in oude archieven duikt, komt vanaf midden vijftiende eeuw in het oosten van Frankrijk, het huidige Doubs, en Zwitserland Peugeots tegen. Het is echter niet zeker dat deze mannen voorvaderen zijn van de autofabrikant.
De eerste waarvan we dat wel met zekerheid kunnen vaststellen, is Jean-Jacques Peugeot, die in 1694 in het dorpje Vandoncourt, vlak bij de Zwitserse grens, ter wereld komt. Zijn vader is boer en burgemeester en zijn opa van moeders kant een molenaar. Jean-Jacques krijgt acht kinderen, waarvan er zeven voor deze geschiedenis niet relevant zijn. Des te belangrijker is zoon Jean-Pierre, die in 1734 wordt geboren. Hij groeit op en wordt, net als zijn opa, vader en vier broers, molenaar. Jean-Pierre is net wat ondernemender dan zijn verwanten en zet naast zijn molenaarswerk een textielververij, dorsbedrijf en henneppletterij op. Maar ook dat volstaat niet, want uit een vergunningaanvraag uit 1802 kunnen we afleiden dat hij ook plannen had voor een kledingfabriek en een papiermolen. Die plannen kan hij niet meer uitvoeren, want in 1814 komt hij, op de voor die tijd alleszins respectabele leeftijd van tachtig jaar, te overlijden.
Hij laat vier zonen na, waarvan er twee, Jean-Pierre II en Jean-Frédéric, samen met ene Jacques Maillard-Sanlis een ijzergieterij en zaagbladenfabriek opzetten. Ze ontwikkelen en patenteren een nieuwe methode om staal koud te bewerken. In combinatie met het beukenhout, dat ruimschoots voorhanden is in de landerijen van de familie, leidt dat al gauw tot de fabricage van allerlei gereedschappen. Maar ook bladveren, onderdelen voor uurwerken en ijzerbeslag voor dameskorsetten vinden gretig aftrek. Tegen het eind van de jaren 1810 heeft de fabriek dertig werknemers, waarmee het gehucht La Chapotte de industriële revolutie in wordt getrokken. Mede dankzij de export naar Zwitserland en Italië blijft de groei er in zitten. Deze periode van bloei wordt in 1822 overschaduwd door de dood van Jean-Frédéric, nog maar 52.
Inmiddels zit de volgende generatie, de zonen van Jean-Pierre II en Jean-Frédéric ook in het bedrijf. Mede onder hun leiding wordt in Terre Blanche, enkele kilometers ten noorden van La Chapotte, een nieuwe fabriek geopend, waar zo’n honderd arbeiders emplooi vinden. Ook in Valentigney en Montbéliard komen vestigingen. Ondanks de successen botert het niet tussen de neven en de beide takken gaan vanaf 1842 ieder huns weegs.
De kinderen van Jean-Frédéric sluiten een dubbel huwelijksverbond met de familie van James Jackson, een staalfabrikant van Engelse komaf. Louise Peugeot trouwt met Jacksons zoon William, Georges Peugeot vraagt Jackson met succes om de hand van zijn dochter Anna. Ook buiten de huwelijkse sponde botert het tussen beide families en dat leidt tot de oprichting van Peugeot Aînés et Jackson Frères, geleid door de vier zonen van Jean-Frédéric en evenveel jonge Jacksons. Ze bouwen een eigen fabriek in Pont-de-Roide, niet ver van de bestaande Peugeot-vestigingen.
Ondertussen is bij de andere tak zakenpartner Jacques Maillard-Sanlis overleden en zijn de oorspronkelijke Peugeot-fabrieken na een korte tussenpoos weer terug in handen van de zonen van Jean-Pierre II, Jules I (dan nog gewoon Jules, omdat zijn kleinzoon Jules II pas in 1882 geboren zal worden) en Emile. Zij zoeken versterking bij de gebroeders Octave en Adolphe, uit de destijds bekende familie industriëlen Japy, en zo ontstaat Peugeot-Japy et Cie. In 1847 vragen de broers Peugeot aan een lokale edelsmid om een logo voor ze te maken, teneinde zich te onderscheiden van de concurrentie. Het moet een leeuw worden, omdat die symbool staat voor kracht, snelheid en souplesse.
De Japys blijven niet lang aan boord. De Franse Februarirevolutie van 1848 laat diepe sporen na in de economie met een financiële crisis als gevolg. Peugeot-Japy et Cie. raakt op de rand van een faillissement en de gebroeders Japy verlaten het zinkende schip. Maar dat gaat uiteindelijk niet ten onder. Jules I en Emile weten het tij te keren en een nieuwe periode van expansie in gang te zetten voor wat inmiddels Peugeot Frères heet.
De terugkeer van de gouden jaren hebben de gebroeders Peugeot mede te danken aan hulp uit onverwachte hoek. Gedurende de jaren 1850 worden hoepeljurken dé hit onder modebewuste dames. Aanvankelijk worden die in model gehouden door walvisbotten of rotan, maar dat materiaal breekt gauw. Peugeot levert als alternatief ijzeren spaken, al gauw in enorme hoeveelheden.
Zoals altijd met modegrillen gaan ze net zo snel voorbij als dat ze opkomen, maar de gebroeders Peugeot zijn zakenlui genoeg om zich daar niet door te laten verrassen. Ze liften mee op de volgende rage, het korset, waar nog meer ijzer aan te pas komt. Bovendien had Peugeot gedurende de gloriejaren van de hoepeljurk niet alleen spaken gemaakt, maar ook koffie- en pepermolens, spaken voor paraplu’s en de ijzerwaren waar ze al langer in deden, zoals zaagbladen, veren en tuingereedschap. “Er zal altijd vraag zijn naar spijkers, hamers om ze te slaan en tangen om ze er weer uit te trekken”, zei Jules Peugeot daar ooit over.
In 1865 is het tijd voor een volgende generatiewissel. Jules I en Emile gaan het rustiger aan doen en dragen de dagelijkse leiding over aan hun zonen Armand, Eugène I en Gaston. En ook zij blijken uit het juiste hout gesneden. Had je de kans gehad om in 1889 onder de net geopende Eiffeltoren door het expositieterrein van de Parijse wereldtentoonstelling op te lopen, dan was je zeker niet ontgaan dat Peugeot daar duidelijk aanwezig was met zijn brede gamma aan producten.
Hoe groot Peugeot dan ook moge zijn met zijn gereedschappen en molens, Armand is dan al in Engeland geweest waar hij het fietsenvirus op heeft gelopen. De eerste tastbare resultaten daarvan pronken dan ook op de wereldtentoonstelling: Peugeot-fietsen onder het label Lion, en Armand is dan ook degene die de fonkelnieuwe fietsenfabriek in Beaulieu onder zijn hoede heeft gekregen. De velocipede, ook wel ‘grand bi’ genaamd vanwege het enorme voorwiel, bestaat dan al ruim twintig jaar en is een grote hit, maar een fiets met twee even grote wielen en indirecte kettingaandrijving is in 1889 het nieuwste van het nieuwste. De bezoekers van de expositie zijn laaiend enthousiast en enkele jaren later is de eerste showroom in Parijs een feit. Die ligt opmerkelijk genoeg aan de Avenue de la Grande Armée, het verlengde van de Champs Elysée, waar vandaag de dag nog steeds veel automerken hun showroom der showrooms hebben.
Peugeot gaat voortvarend te werk en al gauw omvat het gamma vele modellen; dames- en herenfietsen, driewielers, tandems, groot en klein. In 1890 verlaten tienduizend Lions de fabriek. Maar het Fin de Siècle zijn roerige tijden waarin werkelijk niets stilstaat. Op dezelfde wereldtentoonstelling waar Peugeot de blits maakt met fietsen, verbaast een Duits duo de bezoekers met een verbrandingsmotor, gemonteerd op een quadricycle. Gottlieb Daimler en Wilhelm Maybach zetten bovendien twee pendelbootjes op de Seine in, de ook worden aangedreven door verbrandingsmotoren. Het trekt de aandacht van Armand en wekt zijn afgunst; zelf heeft hij een driewielige stoomwagen rondrijden, de Serpollet, genaamd naar de man die hem met hulp van Peugeot heeft gebouwd, maar die kan geen potjes breken bij het publiek.
De begeerde en benijde verbrandingsmotor blijkt dichterbij dan Armand had durven hopen. Zijn vriend Emile Levassor van Panhard & Levassor verwerft een licentie om Daimlers motoren in Frankrijk te bouwen en stelt voor dat Peugeot de koetsen er omheen dan maar gaat bouwen. Daar heeft Armand natuurlijk wel oren naar en al gauw zijn zijn eerste automobielen een feit. Klanten er voor vinden blijkt bovendien allesbehalve moeilijk.
Des te moeilijker valt het Armand Peugeot om zijn familie te overtuigen. In 1892 verandert Peugeot Frères in Les Fils de Peugeot Frères en Armand moet zijn oudere neef Eugène I in de hiërarchie boven zich dulden. Laat Eugène nou helemaal niets zien in de auto. Dat is volgens hem een tijdelijk rage en niets voor hun conservatief ingestelde clientèle, die bij Peugeot kwam voor gereedschap, haarspelden, koffiemolens, fietsen en naaimachines. Eugènes vader is het daar mee eens, Armand daarentegen hoeft geen backup van zijn vader te verwachten; Emile is al in 1874 overleden. “Als je dan toch zo graag auto’s bouwt, dan doe je dat toch lekker voor eigen rekening?”, schijnt Eugène na de zoveelste ruzie te hebben gezegd, wat Armand beantwoordde door de deur van zijn kantoor dicht te knallen.
Met een beetje gevoel voor dramatiek kun je die knal zien als het startschot voor Peugeot als automobielfabrikant. In 1896 sticht Armand de Société des Automobiles Peugeot, los van de traditionele activiteiten van het familiebedrijf. De nieuwe smaak van vrijheid moet hem bevallen zijn, want hij maakt meteen een einde aan de samenwerking met Daimler en Panhard & Levassor. Niet alleen zitten Peugeot en Daimler elkaar in de weg in de Elzas en de Zwitserse markt, Peugeot ziet ook meer in een motor met liggende cilinders, in plaats van de twee-in-lijn-configuratie van Daimler, omdat er zo meer ruimte is voor passagiers.
Tegen die tijd, de klok tikt richting de twintigste eeuw, is bij Peugeot het tijdperk van experimenteren wel zo’n beetje voorbij. Armand koopt een stuk terrein in Audincourt en bouwt daar een nieuwe fabriek. In 1897 verlaten 54 auto’s de hallen, in het eerste jaar van de nieuwe eeuw zijn dat er al 500. Die komen overigens niet allemaal uit Audincourt, want omdat Peugeot daar niet voldoende gekwalificeerd personeel kan vinden, heeft hij een jaar eerder een tweede fabriek geopend, in het Noord-Franse Lille.
Ondanks het groeiende succes begint de twintigste eeuw moeizaam voor Armand Peugeot. In zijn door de aanvankelijke successen aangewakkerde enthousiasme en zelfvertrouwen maakt hij een paar zakelijke misstappen, die Peugeot Automobiles in de kiem dreigen te smoren. In die dagen is het onder de prille automerken gangbaar om aan beroemde wedstrijden mee te doen. Peugeot laat daar steken vallen, waardoor namen als Levassor en Panhard er met de sympathie van het publiek vandoor dreigen te gaan. Peugeot laat zijn voorkeur voor de vlak geplaatste motor varen en daarmee het concept van ‘gemotoriseerde koets’. Op de Parijse autosalon van 1904 toont hij de Type 69, door zijn beperkte afmetingen al gauw Bébé genaamd. Het kleine, betaalbare en gemakkelijk te rijden autootje blijkt een schot in de roos en betekent nieuw succes voor Peugeot.
Armands broer Eugène I mag dan een afkeer van auto’s hebben, inmiddels heeft hij het roer van Les Fils de Peugeot Frères overgedragen aan zijn drie zoons, Pierre I, Robert I en Jules II. De nieuwe generatie heeft een wat meer progressieve blik op de toekomst en zo kan het gebeuren dat op de Parijse salon van 1905 twee Peugeot-stands met auto’s te zien zijn. Armand heeft vooral grotere, krachtige modellen, terwijl zijn drie neven onder de naam Peugeot Lion kleine eencilinders tonen. De onderlinge concurrentie verloopt aanvankelijk wat stroef, maar familie blijft familie en al gauw verkoopt Peugeot Automobiles technische know-how aan Peugeot Lion. De crisis van 1907 kost ook in Frankrijk menig bedrijf de kop, maar Armand opent dat jaar een showroom aan de prestigieuze Avenue des Champs Elysées.
Desondanks moet Peugeot op zijn tellen passen. Twee broers uit Billancourt maken een snelle opmars en Renault schiet de beide Peugeots voorbij, zowel in de racerij als op de markt. Armand, wiens enige zoon Raymond op elfjarige leeftijd is overleden, heeft bovendien geen opvolging. Reden genoeg voor hem om weer toenadering tot de andere tak van de familie te zoeken. Eugène I, met wie de breuk ooit begon, is inmiddels ook dood. Na een serie ingewikkelde onderhandelingsronden ontstaat in februari 1910 de Société Anonyme des Automobiles et Cycles Peugeot, met Armand als president en de drie neven als directie.
In 1912 presenteert het nieuwe Peugeot de volgende generatie Bébé, ontworpen door een dan nog onbekende Italiaan die zich in de Elzas heeft gevestigd: Ettore Bugatti. Het blijkt een groot succes en ondertussen floreren de andere activiteiten, waaronder fietsen en bestelwagens, ook. Opnieuw is uitbreiding nodig en die vindt Peugeot in het dorp Sochaux, dat we tot op de dag van vandaag kennen als de hoofdvestiging van Peugeot. Robert neemt inmiddels steeds meer verantwoordelijkheden, terwijl Armand met zijn gezondheid begint te sukkelen. En ook met de wereldvrede gaat het bergafwaarts. Voordat Peugeot echt door kan starten, barst de bom en breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Het conflict legt ook bij Peugeot de dagelijkse gang van zaken plat, doordat de fabrieken worden ingezet om oorlogsmaterieel te maken en de meeste mannen richting front verdwijnen, vaak zonder ooit nog terug te keren.
Dat betekent niet dat Peugeot stilstaat; integendeel. De oorlogsdruk vereist snellere productie en Robert stuurt een van zijn ingenieurs, Alfred Giauque, naar Detroit om te leren hoe de autofabrikanten daar te werk gaan. Giauque’s bevindingen vormen de basis voor de modernisering van de Peugeot-fabrieken, waar behalve auto’s voor het leger ook lichte tanks en ander wapentuig wordt gemaakt. Het vliegtuig, dat aanvankelijk alleen wordt ingezet om onbewapend de slagvelden te verkennen, krijgt al gauw wapens aan boord ter verdediging en groeit gedurende de Great War uit tot een geducht aanvalswapen. Peugeot levert motoren voor de Voisins, de dubbeldekkers waarmee Frankrijk de eerste oorlog in de lucht uitvocht.
Wanneer vier jaar later het bloed opdroogt en het stof op de slagvelden neerdaalt, heeft Peugeot 10.000 vliegtuigmotoren gebouwd, naast 3.000 auto’s, 6.000 vrachtwagens, 2.000 tanks en talloze fietsen, motorfietsen en munitie. Peugeot heeft enorme klappen gekregen van de oorlog, maar ook geleerd op grote schaal en efficiënt te produceren.
Het is Robert die tijdens het interbellum Peugeot naar grote hoogte weet te leiden. In 1928 geeft hij het roer over aan zijn oudste zoon Jean-Pierre III, die de macht in 1959 overdraagt aan zijn enige zoon Roland. Tegenwoordig is het Xavier Peugeot, de jongste zoon van Rolands broer Pierre II, die de familie in ere houdt binnen PSA. Vier generaties nadat Armand tegen de wil van zijn neef in aan auto’s begon, omvat zijn nalatenschap de merken Peugeot, Citroën, DS, Opel en Vauxhall, samen goed voor meer dan 3,5 miljoen auto’s in 2017.
Als Eugène dat geweten had toen zijn neef Armand in 1892 de deur in zijn gezicht dicht sloeg …